Gooi de tabellen in de prullenbak. Serieus.
Deze blog gaat niet over de basis van een permacultuur gilde (guild) of de componenten die daarvoor je bij elkaar probeert te zetten. Wie daar graag meer over wilt weten of er wat opfrissing over nodig heeft verwijs ik graag naar een eerder artikel over het combineren van planten met als voorbeeld één van mijn eigen ontwerpen. Nee, deze blogpost gaat over hóe je nou planten kiest die het bij elkaar goed doen. Zoals Hilde van de blog groengenot zei: “Wat voor mij nog een volkomen raadsel is, zijn de plantengildes in de permacultuur. […] Maar hoe begin ik daar nu zelf aan? Dat vind ik een moeilijke. Bv voor een geslaagde gilde onder een notenboom. Of in de moestuin.” Dank je wel nog Hilde, voor dit blogidee!
Ondanks het onderwerp zal ik de definities van een permacultuur gilde, zoals ik ze interpreteer, nog eens herhalen:
“Guilds are made up of a close association of species clustered around a central element (plant or animal). This assembly acts in relation to the element to assist its health, aid in management, or buffer adverse environmental effects.” – Bill Mollison
“A guild is a group of mutually beneficial plants assembled into an interactive community.” – Practical Permaculture: for Home Landscapes, Your Community, and the Whole Earth, door Jessi Bloom en Dave Boehnlein
Deze beschrijvingen van een gilde vertaal ik als een vereniging van elementen, die gezamenlijk een centraal element (plant of dier) ondersteunen, of meer algemeen elkaar ondersteunen. Dus stel dat je een gilde rond een notenboom wilt bouwen, dan kijk je naar planten die zijn functies en/of zijn groei kunnen ondersteunen. Kijk je naar een moestuin, dan denk ik bij een gilde eerder aan onderlinge relaties en zo veel mogelijk ‘opbrengst’ in de zin van oogst, biodiversiteit, duurzaamheid, etc.
Er zijn veel tabellen op internet en in boeken te vinden die je zouden moeten helpen met het selecteren van planten die goed zijn om in de buurt van je [insert plant here] te zetten, vanwege onderlinge relaties of omdat ze het goed samen zouden doen. Toen ik begon wilde ik hier nog wel eens naar kijken, maar… Ik heb het snel aan de kant gegooid. Natuurlijke systemen zijn complex. Planten zijn individuen en complex. Dieren zijn complex. Ecologie is complex. Dat een combinatie van planten het in de ene situatie goed doet betekent niet dat het ook werkt in een andere.
Zo is een standaard-advies wat ik tegenkom het combineren van ui-achtigen met roosachtigen. Nu heb ik in mijn eigen tuin twee appelbomen (de appel is namelijk een van de weinige vruchten die mijn man graag eet). De ene staat in mijn voortuin (zwakgroeiende, meer zuilachtige vorm, op zanderige grond maar rijk aan organisch materiaal, krijgt ochtendzon, gevelmuur erachter, lavendel en honingbessen in de buurt) en de andere in mijn achtertuin (struikvorm, meer organisch materiaal in grond t.o.v. zand, krijgt lang (warmere) middagzon, afscheidingsmuur erachter, aalbes, rabarber en framboos (!) in de buurt). Bij die in de voortuin groeit bieslook weelderig. Bij die in de achtertuin wil tot op heden nog geen ui-familielid aanslaan. Inmiddels probeer ik het met daslook, die het inmiddels langzaam oppakt, maar daar niet zo goed groeit als een klein stukje verderop bij mijn mispel. Wat is de oorzaak? A) de hoeveelheid+intensiteit van zon en schaduw? B) de verhouding zand/organisch materiaal? C) het vermogen van de grond om iets vochtiger te blijven in de achtertuin? Of D) concurrentie met de wortels van de appel? Ik zelf denk: E) all of the above. En waarschijnlijk nog meer factoren.
Een tweede voorbeeld zit hem in die combinatie appel en framboos. Vaak genoeg hoor ik de stelling dat je roosachtigen niet naast elkaar moet planten vanwege allerlei problemen. Maar waarom? Vanwege ziekten? Bladluis? Vaak wordt een reden niet eens genoemd, waarom een bepaalde soort al dan niet wordt afgeraden. Hoe dan ook, bij mij is de framboos grotendeels uit zichzelf op die plek gaan groeien en geen van beiden laat enige reden zien tot zorg. Wat dacht je van bramen en rozen, die in de duinen gewoon bij elkaar groeien? Mijn appel met framboos doet het in ieder geval beter dan die in de voortuin, terwijl die toch de theoretische (maar grotendeels om andere redenen gekozen) combinatie heeft van lavendel+roosachtige, wat schadelijke insecten zou afschrikken. Nou, die insecten hebben niks van de lavendel, terwijl mijn voortuin ermee volstaat. En wat de combinatie roosachtige+roosachtige betreft: dat hoeft echt geen probleem te zijn. Hop, weer twee standaard-recepten in de prullenbak.
Aan de ene kant begrijp ik de populariteit van tabellen en zoekmachines dus wel. Dat is een stuk makkelijker dan zelf het speurwerk doen. Ik was ook enigszins verbaasd over de vele reacties op het artikel dat ik eerder schreef, wat ik hierboven noemde, waarin mensen vroegen of dat in hun situatie ook zou werken. Op afstand kan ik zeggen: geen flauw idee. In mijn ogen was het een voorbeeld met een paar ideeën van planten waar mensen niet zo snel aan denken. Ik had het nooit bedoeld als standaard recept, want daar werk ik niet mee. Maar zo is het door velen wel geïnterpreteerd. Nee, er is geen makkelijke, snelle oplossing. Zoals alles in permacultuur kost het denk/ontwerpgedeelte de meeste tijd, óf je moet veel tijd willen steken in trial-and-error. En het slechte nieuws is dat ik uit ervaring kan zeggen dat dat eigenlijk een vak op zich is. Maar de zoektocht vónd en vind ik nog steeds erg leuk. En ik kan zeker een paar aanwijzingen geven om het makkelijker te maken.
Ik zoek vaak soorten van biotopen bij elkaar die vergelijkbaar zijn met de plek in de tuin die ik wil beplanten. Zo heb ik naast mijn vijver, bij de overloopjes, regelmatig vochtige, lichtzure grond met vlekkerige schaduw. Soorten die van nature op vergelijkbare plekken voorkomen, zoals licht beschaduwde waterkanten, in vochtige struwelen en vochtige oevers langs bosranden heb ik hier neergezet. Denk o.a. aan grote kattenstaart, gulden sleutelbloem en knikkend wilgenroosje. Ook het exotische zoethoutgras ‘Licorice’ doet het er goed, want die houdt van meer vochtige voeten, schaduw en beschutting tegen de kou (tot mijn verrassing ontdekte ik deze week dat de plant het zo naar zijn zin heeft dat die zich heeft uitgebreid). Voor watertuintjes, die zo nu en dan onder water zullen staan maar de rest van de tijd vochtige tot droge grond hebben, kies ik soorten van plekken waar periodieke overstroming optreedt.
Wat ik bedoel te zeggen is dat het helpt om te denken in biotopen. Zo zie ik mijn achtertuin als duinstruweel. De zandgrond heeft veel gemeen met de grond in de duinen vlakbij mijn huis en de variatie in biotopen daar vormen de belangrijkste inspiratie voor mijn plantenkeuze. In mijn achtertuin is en deel vochtiger, een deel zonniger, een deel winderiger, een deel voedselrijker, een deel kalkrijker (daar strooi ik af en toe verkruimelde eierschalen) – allemaal variaties die ook in de duinen voorkomen. En één deel, hoewel niet echt omgeven door bomen, noem ik het bospad vanwege de schaduw die dat deel krijgt.
Zo’n aanpak maakt het makkelijker om soorten te kiezen die de meeste kans hebben het daar goed te doen, of wanneer ik een nieuwe plant heb gevonden om die in te delen. En door die natuurlijke plekken te observeren en op de plaatskeuze van planten te letten krijg je nieuwe ideeën. Vandaar de daslook onder de appelboom en de mispel en bosaardbei onder de hazelaars gecombineerd met dood hout – in de duinen zie ik de bosaardbei vaak bij het kreupelhout groeien. Of dat ik voor de plantenbakken op mijn afdakje heb gekozen voor Alpen-planten.
Jouw tuin en de biotopen in de omgeving maken samen weer onderdeel uit van de omgeving. Door te denken in biotopen en hun mogelijke rol voor de omgeving kun je beter inspelen op welke soorten ervan profiteren. Met andere woorden: vergroot je de bestaande habitatstypen of voeg je iets meer diversiteit toe door juist af te wijken? Om die reden mimiek ik het liefste wat er in de buurt van de tuin voorkomt en breidt dat uit, want dan heb je de meeste kans om dieren te trekken die in de omgeving aanwezig zijn.
“To keep every cog and wheel is the first precaution of intelligent tinkering.” – Aldo Leopold
Kijk naar wat in de omgeving vaak (goed) samen groeit. Dat heeft veel kans van slagen. De combinaties van planten die Bill Mollison heeft opgesteld zijn ook op die manier tot stand gekomen. Ik let zelf vooral op natuurlijke combinaties, maar je kunt natuurlijk ook in de tuinen van buren spieken. Iedere plant zegt iets over de omstandigheden waarin die groeit, al is dat niet altijd even makkelijk te achterhalen.
Zoals ik al zei, ik mimiek het liefste de habitatstypen die in de buurt voorkomen. Daarbij probeer ik zo veel mogelijk van de elementen uit zo’n ecosysteem te behouden. Maar omdat het om een tuin gaat probeer ik planten te kiezen die zo veel mogelijk waarde hebben voor de dieren in de omgeving en dat vul ik aan met andere soorten die ik graag heb, uit andere gebieden met soortgelijke omstandigheden. Dat is mijn invulling van ‘intelligent klooien’. Zo heb ik in mijn voortuin de meer open en voedselarme, winderige, drogere duinen nagedaan. Daar groeien teunisbloem, gewone ossentong, asperge (ja, die groeit hier ook wild in de duinen!) en kruiptijm op het meest droge, voedselarme gedeelte. Vreemde eenden in de bijt zijn venkel (als schermbloemige) en brem (als stikstoffixeerder), die eigenlijk meer landinwaarts groeit op soortgelijke voedselarme grond. Op de meer struikachtige stukken staan onder andere kruisbes, aalbes en zelfs wilde kamperfoelie. De wilde rozen heb ik vervangen door Rosa rugosa, R. nitida en R. ‘New Dawn’, die ik gebruik voor hun bottels en hun rozenblaadjes (de ‘New Dawn’ is overigens vooral gewoon mooi en ruikt lekker – het was een cadeau en dus geen bewuste overweging 😉 ).
Het betekent voor mij dus dat ik soorten introduceer aan mijn ontwerp omdat ik zie dat ze een nuttige rol vervullen in de omgeving, die anders in de tuin ontbreekt. Zo heb ik (bewust!) hondsdraf in mijn tuin geplant. Die kruipt over de kale plekken tussen en onder andere planten door, waar die een bloeiend tapijt vormt op een moment dat bijen en hommels nog weinig bloemen kunnen vinden.
Ja, ik adviseer dus vooral met determinatie-boeken en boeken over wilde eetbare planten op pad te gaan om ideeën op te doen voor een gilde 😉
Veruit de meeste groenten die we in de supermarkt kopen vergen veel (vrij beschikbare) voedingsstoffen, zon en een vochtige maar niet natte bodem. Ze onder fruitstruiken kweken is dus meestal vragen om problemen. Maar er is een belangrijkere reden dan zon en schaduw dat veel groenten en fruit niet samen gaan. Het eisenpakket qua voedingsstoffen is niet hetzelfde, waardoor van die mooie plaatjes van een appelboom met een onderbegroeiing van sla en kool vrijwel altijd alleen puur show zijn. Grofweg kun je op basis van wat je oogst bepalen wat een plant veel nodig heeft: is het een bladgroente? Dan heeft de plant relatief veel stikstof nodig, zodat het veel blad aanmaakt. Oogst je vruchten of zaden? Dan zal de plant een grotere behoefte hebben aan kalium. Ga je sla op een plek zetten waar die relatief veel kalium krijgt, dan zal die snel in bloei schieten. Krijgt je appelboom vooral stikstofrijke bemesting, dan steekt die zijn energie in groeien en minder in vruchten produceren. De verhoudingen C/N (koolstof/stikstof) en N/P/K (stikstof/fosfaat/kalium) verschillen dus, waardoor mest en grasmaaisel beter in een groentebed worden toegepast en compost, een mix van groene bladeren met bruin (zoals houtsnippers) en/of chop-and-drop geschikter zijn voor fruit. Dat ligt dichter bij de natuurlijke manier waarop voedingsstoffen in zo’n biotoop circuleren. De vorm van de voedingsstoffen en de dominante micro-organismen in de bodem sluiten daarmee ook beter bij de behoeften van de gewassen aan.
Het voordeel van wilde en meerjarige groenten vind ik dat ze vaak beter aangepast zijn aan omstandigheden die geschikt zijn voor fruitsoorten, zodat je bij naast elkaar kunt kweken. Door het denken in biotopen kun je voor een gilde met fruit- en notenbomen kijken naar soorten die van nature in struwelen, bos- of bosranden groeien. Veel inheemse groentes komen van nature trouwens juist op de meer voedselarme en zelfs droge stukken voor.
Langzaam wordt dit verhaal een stukje praktischer. Dat is met wortels al wat duidelijker, denk ik. Het is even zoeken en als je Engels kunt dan heb je meer kans op slagen, maar als je weet hoe een plant wortelt dan kun je hem beter combineren. Zo is het niet handig om twee zeer oppervlakkig wortelende planten bij elkaar te zetten, want dat zitten ze elkaar in de weg. Veel bomen spreiden hun wortels breed en relatief oppervlakkig uit, maar hebben één of enkele wortels die de diepte in gaan om te verankeren. De omstandigheden spelen daarin een grote rol: bomen op een helling wortelen vaak dieper en bomen op een bodem waarin het grondwater hoog staat wortelen ondiep. Over appelbomen is er een beetje discussie: wortelen ze nou oppervlakkig of diep? Mijn ervaring is dat ze met name oppervlakkig wortelen en vooral in de bovenste 40 cm. Ter vergelijking: van aalbessen weet ik, na meerdere te hebben uitgegraven om ze te verplaatsen, dat ze grotendeels oppervlakkig wortelen en de rest de diepte in gaat. Voor zover ik weet doen notenbomen hetzelfde, maar met één belangrijke opmerking: ze zijn erg gevoelig, vooral in een jong stadium, voor beschadiging. Op strategieën om hiermee te werken kom ik in een volgende paragraaf terug.
Ik ga niet heel uitgebreid in op de verschillende wortelstelsels, maar benoem ze hier even kort zodat je je een beeld kunt vormen van wat ik bedoel. Er zijn combinaties en variaties en omstandigheden spelen vrijwel altijd een rol. Onder heesters en kruidachtigen heb je soorten die rhizomen maken: oppervlakkige, vooral horizontaal groeiende wortelstokken, waaruit meerdere uitlopers omhoog schieten waarmee de plant zich uitbreidt. Zo groeit bijvoorbeeld vlier. Door een stuk van zo’n rhizoom af te snijden kun je de plant vermeerderen. Dan zijn er soorten die zeer oppervlakkig wortelen, zoals hondsdraf en bosaardbei. Knollen, zoals veel ui-soorten. Diepe, vlezige wortels. En penwortels. Een hulp bij in het wild voorkomende planten is de site Wilde Planten, die dit voor de meeste soorten kort beschreven heeft.
Dichtbij bijvoorbeeld appels kies ik, vanwege de wijze dat een appelboom wortelt, vooral voor zeer oppervlakkig wortelende bodembedekkers, zoals hondsdraf, winterpostelein of lievevrouwebedstro én voor penwortels (Roomse kervel, bijvoorbeeld) en soorten met dikke, vlezige wortels zoals lavas en rabarber. Een soort als struisvaren vind ik dan weer minder geschikt, omdat die rhizomen maakt op een diepte waarop de appel ook zit.
In twee volgende delen ga ik verder met de lijst – anders wordt-ie zo ontzettend lang (ik schrijf hier nou al drie dagen steeds een stukje verder aan). Lees verder in deel 2 over plantlagen, het ontwerpen met onderhoud in gedachte en het gebruik van groepen of enkelingen; in deel 3 over het planten ten opzichte van de zon, plantafstand, successiebeplanting en over aanplantvolgorde.
DANK ! Echt fijn dat je je redenering én je ideeën voor de uitvoering deelt. Zo praktisch had ik nog niet over de worteldiepte nagedacht.
Blij dat je er wat aan hebt!
Goedemiddag Iris, dank je wel voor je blog! Ik heb een vraagje: mijn vriendin heeft een prachtige paardenkastanje zelf opgekweekt. Het boompje is nu twee jaar en we hebben het in de grond gezet op een mooi plekje. Hieromheen wilden we graag planten zetten die passen bij deze boom en die elkaar positief stimuleren, oftewel een gilde. Nu kan ik echter op internet nergens een gilde vinden rondom deze paardenkastanje. Heb jij een tip?
Hoi Laura, met zo’n jong boompje zou ik erg voorzichtig zijn. Gezien hij net geplant is zou ik nog even wachten met een gilde er omheen bouwen. De wortels moeten goed kunnen aanslaan en zijn in dit stadium erg gevoelig voor concurrentie. Eerst wachten tot het boompje duidelijk groeit en dan kunnen jullie voorzichtig planten eronder zetten; ik denk dan vooral aan zeer oppervlakkig wortelende soorten zoals bosaardbei, want zoals gezegd zijn de wortels van notenbomen gevoelig. In het volgende deel ga ik daar nog verder op in.
Hoi Iris,
Onder mijn walnotenboom die pas 1 jaar staat maar wel al redelijk groot is…groeit wat look zonder look…kan dat kwaad voor de pas geplantte boom?
Gelijk heb je, weg met al die tabellen die allemaal weer wat anders zijn. Zelf ben ik wel voor Permacultuur maar om nu hele oude fruitbomen te gaan verplaatsen omdat ze op de (verkeerde) plaats zijn gaat mij te ver.
Zoals je schrijft kijk naar de natuur en let op de wortels dan kom je al een heel eind. Ik heb veel vaste planten waar ik gewoon mijn groente tussen verbouw meestal gaat het goed en bij het oogsten laat ik de wortels zitten zo hebben de vaste planten daar weer profijt van.
Bedankt voor je mooi geschreven stuk Iris.
Hoi Simone, zo te horen heb je al een mooie balans tussen je planten gevonden die werkt, ga zo door en geniet ervan!
Wauw, wat een massa boeiende informatie weeral! Jij kan het zo duidelijk uitleggen, ik heb al zo enorm veel geleerd van jou. Ga het bijhouden dat ik moet kijken naar biotopen, natuurlijke zakenpartners, dezelfde eisen en de soorten wortels. Zo interessant allemaal! Ik kijk al uit naar volgende week, naar het vervolg van deze blogpost. Dikke merci om mijn vraag zo uitgebreid te beantwoorden!
Jij bedankt voor het blog-idee. Ik ben blij dat je er wat aan hebt – en wat leuk dat je mijn stukje hebt herblogt!
Pingback: Hoe bouw je een permacultuur gilde? (deel 1) – groengenot
Pingback: Hoe bouw je een permacultuur gilde (deel 2) | Iris' Garden Ecology
Pingback: Hoe bouw je een permacultuur gilde (deel 3) | Iris' Garden Ecology