Dit keer een stukje over de bloemetjes en de bijtjes (letterlijk). Bloemen en bestuivers zijn heel nauw met elkaar verbonden, dus welke soorten bloemen je aanplant bepaalt welke dieren je trekt. Hoe dat zit leg ik hier uit.
Ik noemde het begrip ‘makkelijk bereikbare nectar’ al eerder, maar ik bedacht dat dit begrip wel wat meer uitleg verdient. Niet iedere bloem trekt bijen, maar niet iedere bij is gelukkig met dezelfde bloemen. Dat geldt ook voor de rest van dat hele leger aan bestuivers. En allemaal zijn ze nuttig (maar ook heel fascinerend) voor onze tuin.
Wat houden makkelijk en moeilijk bereikbare nectar nou eigenlijk in? Het is wat kort door de bocht om ze als makkelijk en moeilijk te omschrijven, maar het zit zo: bloemen zijn een staaltje super-engineering. Ze staan er niet om mooi te zijn, of om ons blij te maken. Zelfs niet om bijen en vazallen blij te maken. Planten produceren bloemen puur voor zichzelf: om hun stuifmeel van de ene plant op de andere over te brengen en elkaar zo te bevruchten (het gaat dus ook over de figuurlijke bloemetjes en de bijtjes 😉 ). Maar hoe krijg je als gewortelde plant nou je stuifmeel bij je buurvrouw een eindje verderop? Een manier is door anderen in te huren: de bestuivers. Maar zoals het een werknemer betaamd willen die bestuivers wel betaling voor hun werk. Daarvoor produceert de plant nectar. Maar zoals het meestal gaat willen de werkgevers zo min mogelijk betalen voor zo veel mogelijk werk en de werknemers zo veel mogelijk betaling voor zo min mogelijk werk (dat is dus niet alleen bij ons zo). De plant moet dus een manier vinden om zo min mogelijk nectar te geven (want dat produceren kost energie) en de bestuiver met zo veel mogelijk stuifmeel op te zadelen. Op dit hele verhaal bouwt een plant zijn bloemen: de nectar maakt hij meer of minder moeilijk bereikbaar, zodat het bestuivende dier zo moeilijk mogelijk moet doen en daardoor zo veel mogelijk stuifmeel over zich heen krijgt. Maar dat is niet zo makkelijk. Bestuivers komen in heel veel verschillende soorten en maten: groot, klein, lange tong, korte tong, met boorapparaat of mooi groot harig achterwerk. Sommige soorten zijn niet eens insecten (kolibries of muizen bijvoorbeeld [3]). Bovendien ontwikkelen ze met de bloemen mee om elkaar een stapje voor te blijven (dat is tenminste de theorie over co-evolutie). Punt is: heeft de plant met veel moeite een perfecte bloem gebouwd op een grote dikke hommel, komt er vervolgens een minuscuul sluipwespje langs om alle nectar op te drinken. En hij neemt niet eens stuifmeel mee. Dat was dus niet de bedoeling.
Schematische weergaven van meerdere soorten lipbloemigen. Hierop kun je zien dat de bloemen een duidelijke ‘landingsbaan’ hebben, met een kapje erboven dat naar beneden klapt als een insect landt om hem met meeldraden en stamper aan te tikken terwijl hij naar de nectar onderin kruipt. (Bron afbeelding: Van der Meijden, R. (1996). Heukels’ Flora van Nederland, uitgeverij Wolters-Noordhoff, pg. 346)
Een bloem ‘ontwerpen’ is dus nogal een knap staaltje werk. Daarom richten planten hun bloemen op verschillende bestuivers. Sommige zijn niet kieskeurig en bieden hun nectar aan op een manier die voor de meeste bestuivers makkelijk(er) te bereiken is, op een manier dat ze toch nog een laagje stuifmeel meenemen. Dit zijn bijvoorbeeld leden van de composietenfamilie, schermbloemenfamilie, lipbloemenfamilie, ruwbladigenfamilie en rozenfamilie. Dat bedoel ik dus met ‘makkelijke’ nectar. Het voordeel van deze tactiek is dat de kans dat er een bestuiver langskomt een stuk groter is dan wanneer je specificeert. Aan de andere kant zal de ene bestuiver meer nectar tegenover minder stuifmeel meenemen dan de andere. Daarom zijn andere bloemen weer gericht op specifieke soorten. Daarom noem ik deze voor het gemak de ‘moeilijker’ bereikbare nectar. Kamperfoelie bijvoorbeeld heeft hele lange dunne bloemen, zonder een landingsplatform, waarbij de nectar heel diep verscholen ligt. Die bloemen zijn gemaakt voor nachtvlinders die kunnen zweven terwijl ze hun lange roltong de bloem in priemen om de nectar te drinken. De meeldraden en/of stamper worden toch even aangetikt waardoor de bloemen bevrucht raken.
Composieten: links jacobskruid, rechts een doorsnede van de bloem van wilde bertram. De composiet biedt een mooi landings- en rustplatform en de binnenste bloemen (de buisbloemen) bevatten nectar die niet te diep weggeborgen ligt. (Bron afbeelding: Van der Meijden, R. (1996). Heukels’ Flora van Nederland, uitgeverij Wolters-Noordhoff, pg. 440 en 415)
Dit geldt ook andersom: bestuivers komen ook in kieskeurige soorten en allemansvrienden (en ook meesnoepers die geen werk leveren). Daarom zijn er ook zo veel maten, drinkwijzen en tongen/monden). Specialisatie heeft als voordeel dat er minder concurrentie is van andere bestuivers, maar het nadeel is dat deze planten er wel moeten zijn. Bovendien voeden sommige bestuivers zichzelf wel met nectar van allerlei soorten, maar hun larven alleen met stuifmeel van een specifieke plant. En laten nu juist solitaire bijen (die je dus plaats biedt met een insectenhotel) vaak meer gespecialiseerd zijn wat het stuifmeel betreft [1].
Kamperfoelie. De buis van de bloem is lang en dun; specifiek gebouwd op nachtvlinders. (Bron afbeelding: Van der Meijden, R. (1996). Heukels’ Flora van Nederland, uitgeverij Wolters-Noordhoff, pg. 408)
Het vergt nogal wat uitzoekwerk om te weten met welke bloemen je welke bestuivers trekt. Daarom heb ik hierna een aantal (algemene, dus exclusief waardplanten) combinaties verzameld.
Het gaat hier om insecten met korte tongen, zoals een deel van de bijen (o.a. één van de soorten die op een insectenhotel afkomt) en om roofinsecten. Denk bijvoorbeeld aan roofwespen en zweefvliegen, allebei soorten die een belangrijke plaagbestrijding vormen in de tuin. Deze insecten hebben bijvoorbeeld baat bij de volgende soorten bloemen:
Langtongige bijen zijn solitaire bijen als de graafbij en metselbij, maar ook de honingbij. Hun tong is langer, maar niet zo lang als die van bijvoorbeeld vlinders. Hommels hebben een langere tong dan bijen, variërend van iets langer tot extra lang [2]. Hommels breken ook wel eens in bij bloemen door een gaatje te boren in de zijkant (o.a. bij sommige vlinderbloemigen). Ze hebben baat bij o.a. de volgende soorten bloemen:
Vlinders zijn vaak kieskeurig. Ze zijn vaak specifieker in bloemsoort maar houden ook meer van een warme standplaats. Dagvlinders komen vooral af op felle kleuren, nachtvlinders op wit.
Biedt deze insecten het hele jaar een ruime hoeveelheid van de genoemde algemene bloemen aan en gebruik geen bestrijdingsmiddelen, dan zullen er zeker een hele hoop komen!
Meer lezen? Kijk eens hier: Bestuivers.nl [1]
(Het grootste deel van de planten heb ik zelf geobserveerd en vervolgens geverifieerd. Aanvulling: Bron [2]: Thomas, A. (2012). Diervriendelijk tuinieren, uitgeverij Tirion Natuur, ISBN 978 90 5210 869 8. Bron [3]: Documentaireserie The private live of plants (1995), BBC, gepresenteerd door David Attenborough)
Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.
Ik ben Iris Veltman. Ik heb HBO Milieukunde gestudeerd en daarna gewerkt als procestechnoloog bij een bedrijf dat van afvalproducten nuttige producten maakt (o.a. compost en biogas). Nu ben ik bezig met mijn eigen bedrijf: Iris' Garden Ecology. Mijn doel is mensen te laten zien dat de natuur in de tuin niet bestreden hoeft te worden.
Wat een fijn geschreven en enorm informatief stuk. Bedankt!!
Pingback: Het gilde: permacultuur plantencombinaties met roosachtigen | Iris' Garden Ecology
Als ik de plantjes duidelijk bij de Nederlandse naam zou weten die bijen Hommels etc. Zouden aantrekken dan zou ik het overschrijven en daarmee naar het tuincentrum gaan. sorry maar i.v.m hersenletsel ka ik niet veel onthouden en kan ik meer met Nederlandse namen alvast bedankt voor de moeite die men neemt om mij te laten begrijpen hoe ik het best de bijen hommels etc. Kan helpen om hen meer in mijn tuin te laten komen iedere insect is welkom!