Wat niet weet, wat niet deert. Het gaat slecht met de insecten, en de biodiversiteit an sich, dus is het des te belangrijker met onze wilde buurtgenoten kennis te maken! Dus in die trant: het tweede deel van portretten van mijn tuinbezoekers.
Als je begint met kijken, dan kom je steeds meer tegen. Zo zat ik afgelopen weekend in de tuin en moest ik mijn camera erbij halen om zo veel mogelijk van de beestjes op mijn Campanula-soorten te fotograferen (er groeien er meerdere spontaan door elkaar heen langs de rand van de zitkuil). En er zijn twee (drie?) dingen die mij de afgelopen weken zijn opgevallen: ten eerste, mijn struikvorm-appel van 2,5×3 m is een stad aan leven op zich, veruit de meeste insecten kom ik erop of er omheen tegen. Ten tweede (en derde): sinds juli heb ik een explosie van lieveheersbeestjes, maar helaas bijna allemaal het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje… Waarom ik daar niet zo blij mee ben, lees je verderop in deze post. Hoe dan ook, ik hoop dat je geniet van de foto’s (en beschrijvingen) in dit tweede (en voorlopig laatste) deel.
Dit is een rode celspin. Ze ziet er niet alleen eng uit, maar kan ook pijnlijk bijten! Dat doet ze gelukkig alleen als je haar in het nauw drijft of dwarszit; ze komt gewoon voor zichzelf op. Je zult dus niet zomaar last van haar hebben, want wij staan niet op het menu. Wel pissebedden!
Twee gewone pendelvliegen paren op de vlier (het is een zwartbladige, Sambucus nigra ‘Black beauty’), naast een enorme kolonie bladluis. Dus eigenlijk gaat deze foto over twee soorten insecten:
De pendelvliegen zetten hun eitjes af in water met veel dood organisch materiaal, waar de larven van zullen leven tot ze volwassen zijn. Daarna snoepen ze van nectar en zie ik ze vooral op open bloemen, zoals die van Campanula-soorten en later teunisbloem.
Ook een opvallend dingetje, waar ik meer mensen over heb gehoord. Bij mij zaten alle uiteindes van de vlier-stengels (maar bijvoorbeeld ook rozen) zo’n beetje heel mei ónder de zwarte luis, terwijl er vrijwel geen lieveheersbeestjes meer te zien waren. Die dip zie ik ieder jaar. Zelf denk ik dat het door de paring en het uitkomen van de eitjes gaat; in april en mei paren de volwassen kevers met elkaar, die de winter overleefd hebben. Daarna is het even stil, als de eitjes gelegd zijn en de mini-larven net naar buiten kruipen. Ik doe er niets aan, want ik weet dat de vlier en de rozen dit prima kunnen hebben en dat in juni de bladluizen massaal plaatsmaken voor larf-vormige monstertjes. En ja hoor, ook dit jaar. Het is weer juni en ineens zie ik ze overal. De vliertakken zijn intussen uitgestorven, geen bladluis (op wat pootjes zonder lijf of half opgevreten lichamen na) óf roofinsect te bekennen. Alsof de moordenaars gevlucht zijn voor de politie.
Er zijn wel sporen van de schuldigen: lieveheersbeestjes-eitjes op het blad van de appel.
De waarschijnlijke moordenaar: een lieveheersbeestjeslarve op het blad van een Clematis. Met dit exemplaar ben ik overigens niet zo blij, want dit is een veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje. Deze larven zijn een stuk groter dan ik van de inheemse in mijn tuin gewend ben én ze hebben oranje stroken aan weerzijden, plus een viertal oranje spikes op hun rug. Wat is precies het probleem? Nou, deze exotische soort is kannibalistisch en vreet (naast gelukkig ook zijn eigen verwanten) onze inheemse lieveheersbeestjeslarven op.
Daar is de kever: een volwassen veelkleurig Aziatisch lieveheersbeest(je). Ze zijn groter dan de meeste inheemse lieveheersbeestjes en kunnen allerlei kleuren en patronen hebben. Niet zo makkelijk te determineren, dus. Maar deze verraad zich ten opzichte van onze rood-met-zwarte-stippen soorten door het vlekkenpatroon (2-3-3-2 op beide schilden), zijn grootte, de grootte en vormen van de witte delen op zijn kop en zijn rode pootjes.
Gelukkig heb ik ook nog een paar andere soorten gespot, zoals dit veertienstippelig lieveheersbeestje. Relatief makkelijk te herkennen t.o.v. een veelkleurig Aziatische, want deze heeft geen witte delen op zijn kop en de Aziatische wel.
Op deze foto zie je een viervlek lieveheersbeestje; die heeft vier vlekken die (met wat fantasie) in de vorm van hartjes zijn. Opnieuw: je ziet dat deze geen witte vlekken op zijn kop heeft, die de Aziatische wel zou dragen.
Dit is een kleine wespenbok; ze lijken op wespen, maar hebben geen vleugels. Ze zijn overigens helemaal niet gevaarlijk. De larven leven van dood beukenhout (YES, de dode boomstronken in mijn tuin trekken steeds meer dieren!) en de volwassenen eten stuifmeel, hoewel de vrouwtjes nog wel eens van andere insecten snacken.
Een tuintijger wilde ook graag wat aandacht.
Mijn knikkend nagelkruid, dat in het moerasgedeelte van mijn vijver staat, trekt allemaal aardhommels. Deze draagt dikke zakken met stuifmeel.
Een witbaardzandbij; ze leven in de duinen vlakbij mijn huis (waar ze nestelen in het zand) en komen in het voorjaar in mijn tuin op bloembezoek. Heerlijk wollige punkertjes met – echt waar – een klein wit baardje aan de onderkant van hun kop.
Met deze schoonheid ben ik blij! Een grote klokjesblij op bezoek in mijn tuin. Deze soort komt nog niet zo lang voor in de randstand. Ze hebben stuifmeel en nectar van de bloemen uit de Campanula-familie nodig om hun kroost mee te voeden, dus het is niet zo gek dat deze het dalmatiëklokje (Campanula portenschlagiana) aan het onderzoeken is. Ik heb ook nog inheemse klokjes, maar die bloeien nog niet. Maar goed dat ik verschillende soorten voor ze in de aanbieding heb.
De rupsen van spinselmotten vraten mijn (inheemse) kardinaalsmuts kaal en sponnen er een web over. Nu zijn ze verdwenen en de struik loopt alweer uit.
Exemplaren van de vuurjuffer zie ik al weken in mijn tuin en beginnend in april was het de eerste die ik spotte. Ze zijn al volgroeid als de winter aanbreekt, maar blijven lekker veilig in hun cocon zitten zodat ze in het voorjaar vroeg kunnen uitsluipen (= uit de cocon kruipen). De larve loert op lekkere hapjes in de vijver (o.a. muggenlarven) en de volwassen juffer jaagt actief op andere insecten.
Tot slot nog een lantaarntje, de eerste die ik zag dit jaar, die de komende zomermaanden waarschijnlijk net als voorgaande jaren veelvuldig in mijn tuin te zien zal zijn.
Kom je nou zelf ook van alles tegen, dan is het beste wat je kunt doen ze doorgeven op Waarneming.nl of Tuintelling.nl. Die gegevens worden weer door onderzoeks- en natuurorganisaties gebruikt voor analyses over hoe het met (groepen) dieren (en planten) gesteld is. Waarneming.nl kan je daarnaast ook helpen met soortherkenning op basis van foto’s.
Alweer een mooie blogpost. Het is steeds leuk om jouw ervaringen te lezen
Dank je 😀
Tof, al die kriebelbeestjes! Inderdaad niet zo simpel uiteen te houden, die Aziatische en inheemse lieveheersbeestjes he. De kardinaalsmutsstippelmotten hebben van mijn struiken ook spookstruiken gemaakt. Ze komen er wel terug door…
Nee, de lieveheersbeestjes maken het knap lastig inderdaad.
Wat leuk om te lezen. Als je minder blij bent met de beestjes, doe je er dan iets aan? Zo ja, wat dan? Zoals dat ene lieveheersbeestje? Of die rupsen? Ik weet niet welke rups-soort precies nu schadelijk zijn.
Als ik de schadelijke beestjes tref dan zet ik ze per direct op de tuintelling zodat de spreiding ervan goed in beeld komt. Verder blijf ik van ze af. De spinselmotten kiezen over het algemeen gelukkig alleen de bomen die het prima kunnen hebben om even ingepakt te worden. Zodra de rupsen minderen komen er gelijk nieuwe knoppen in de takken.
Toch leuk heh. Die celspin zag ik veelvuldig in de vorige tuin, hier nog niet gezien.
Blijft een appart beestje om te zien soms 😀