In de categorie ‘Tuindagboek’ schrijf ik over wat me in de tuin is overkomen. Deze keer: hé, jij hebt geen buskaartje!
Regelmatig rijd ik van Beverwijk naar mijn ouders in Haarlem. Daarvoor pak ik lekker de bus; die stopt bij beiden praktisch op de stoep en ook al duurt het 3 kwartier, ik kan onderweg lekker werken of schrijven.
Laatst had ik mijn notitieboekje open en wilde juist de punt van mijn pen op het papier zetten, toen ik iets zag bewegen op mijn broek. Een piepklein rupsje (geen idee welke soort overigens) zat daar en probeerde er een weg vanaf te vinden. We reden net de straat uit.
Wat doe je dan? Zo’n klein frummeltje raakt gemakkelijk geplet en in de bus is geen eten voor hem. Ik doorzoek mijn tas op een bakje of iets dergelijks, maar weet al dat ik eigenlijk niks voor hem bij me heb. Dus neem ik hem op mijn handen en doe hem best hem de hele busreis lang heel te houden. Dat blijkt nogal moeilijk: het beestje lijkt een doodswens te koesteren, want het ‘rent’ zo snel het kan naar het einde om zich er vanaf te werpen. Dus ik speel het spelletje mee door hem van hand naar hand te laten kruipen (wat moeten mijn medepassagiers wel niet gedacht hebben dat ik deed?).
Intussen komen we bij Haarlem. Ik begin een probleem te voorzien: hoe neem ik rups, tas én jas mee (het was plakkerig warm) zonder die eerste te squashen? Heel onhandig, met één hand, begin ik mijn jas in mijn tas te proppen. Maar dan: spetter op de ruiten. Enkele seconden later stort het water in een dik gordijn omlaag en is de zonnige dag in een grijze hoos veranderd. Sh** We zijn al bijna bij mijn uitstaphalte. Dus ik trek mijn jas maar weer uit de tas en met veel gerommel weet ik hem aan te krijgen, hand voor hand. Alleen doe ik hem niet dicht: met de niet al te soepele rits en rupsje-‘t-is-mooi-genoeg op één van mijn handen (die intussen weer richting afgrond kruipt) is dat onmogelijk.
Als ik uitstap klatert het water op de straat; iedereen haast zich langs me heen, diep weggedoken in zijn jas. Ik voel koude druppels door mijn kleding gaan waar de jas open hangt, maar ik hou mijn vrije hand boven de andere zodat het rupsje niet wegspoelt. Eindelijk vind ik een mooi plekje: langs de gracht waar een brede, natuurlijke oever wordt gehandhaafd – als hij hier geen habitat en voedsel vindt, dan weet ik het ook niet meer. Voorzichtig zet ik hem tussen de planten, terwijl voorbijgangers gefronst kijken naar wat ik daar doe. Yes, gelukt! Het was een gedoe, maar nu heeft meneer (of mevrouw) tenminste nog een kans om te overleven.
Waar ik hem heb uitgezet.
Deze week: hé, er zit een kever op mijn arm…
Maar Iris, wat had je nu gedaan als je een menselijke verstekeling in de bus gevonden had? Had je die ook met lijf en goed beschermd en in veiligheid gebracht?
Praten we over iemand die gewoon niet wil betalen of over iemand die duidelijk hulp nodig heeft? Is nogal een verschil 🙂
Maar even serieus dan, ik zou zelf helpen zover ik kan. En ik hoop ten zeerste dat meer mensen dat zouden doen. Dat is ook één van de reden dat deze blog bestaat. Ik wil mijn kennis beschikbaar maken voor iedereen die interesse heeft en wil luisteren, zodat mensen zichzelf en elkaar ook kunnen redden. 😉
Dat is een heel mooi antwoord Iris.
Haha grappige post! 🙂 ik zou ook tot zoiets in staat zijn. 🙂
Een zwartrijder , die rups. Hopen dat ze alsnog kan uitgroeien tot een volgroeid beest