Een dagje Hortus Amsterdam – jahoor, daar ben ik sowieso voor in. Maar dan nog als excursie met vakgenoten en speciaal daarop toegespitste rondleidingen? Dat kan ik niet missen. En dus, afgelopen vrijdag, met prachtig weer, mocht ik genieten van een heerlijk – groen – dagje uit. En heb ik nog het één en ander opgestoken 😉 + Een hele hoop foto’s.Het was warm en redelijk zonnig, heel anders dan vandaag. Doordat er lichte bewolking de zon wat verminderde was het goed vertoeven, zeker in een tuin vol met groen en bomen. De reis erheen was voor mij niet lang of onbekend – zo ver woon ik niet van Amsterdam en het was voor mij dan ook niet de eerste keer dat ik in de Hortus kwam, maar dat gold niet voor iedereen uit de (redelijk flinke) groep Wilde Weelders. Menig van hen verbaasde zich dan ook over dit groene plekje midden in Amsterdam – wat zeg ik, dat doe ik zelf ook nog steeds.
Als eerste sprak Reinout Havinga, hoofd Tuin en Collectie. En hij opperde meteen de vraag: wat is nou het maatschappelijke belang van een botanische tuin? Is het een soort Ark van Noach, om de planten te beschermen voor na de zondvloed? Het idee lijkt er wel op, zegt hij, want van ieder dier een paar is een dusdanig kleine genenpoel dat je daarmee moeilijk opnieuw kunt bevolken. De Hortus is daarin gelijk, of zelfs misschien nog armer: van elke soort hebben ze immers maar één individu. Dus, niet voor na de zondvloed. Het is vooral een museum, zegt hij. En met deze stellingen in gedachte gaan we de tuin in.
Het museum-achtige is overal in terug te zien. Zo zijn er verschillende zones gemaakt met biotopen die voor een bepaald gebied kenmerkend zijn. Mijn favoriet is het duindeel, dat de duinen onder Bergen weergeeft. Met die duinen ben ik groot geworden en nu vormen ze voor mij de meest heerlijke wandelplekken en een grote inspiratie voor mijn werk. De soorten die er staan herken ik, zoals duindoorn, gele lis en zelfs de brede orchis, die vlakbij mijn huis volop in de vochtige valleien staan. Maar ook wanden vol met verschillende klimplanten: o.a. blauwe regen, Akebia en wilde wingerd. Hier kun je goed zien op welke plekken wat voor en hoe planten groeien. Dát zou een functie kunnen zijn, denk ik dan: mensen inspireren en ideeën geven om meer groen rond (en in) hun huizen toe te passen.
Duinzone met vochtige duinvallei-planten, waaronder de orchis en gele lis.
Klimplanten langs de gevels.
Op het bordje staat boomwurger, maar dit is toch echt kiwi. Boomwurger kon ik niet ontdekken.
Zie je? Kiwi.
Tijdens het verhaal komt er een onverwachte gast in de naastgelegen perenboom zitten, die een jonge peer steelt en die doodleuk begint op te eten, vlak voor onze neuzen.
Een halsbandparkiet eet een kleine perenvrucht.
Een bijwerking van de flinke populatie halsbandparkieten in de hoofdstad. Reinout vertelt ons dat er daarom nooit vruchten in de perenboom gedund hoeven te worden, want deze vogels doen het al voor hen.
Dieren alom, trouwens. Overal klinkt gezang van vogels en er is heel wat gezoem in de lucht van hommels en bijen.
Honingbij op lederboom.
Een mooi verhaal vind ik de aanpak van het verwarmen van de kassen, die ze sinds oktober vorig jaar in werking hebben gesteld. Dit heeft alles te maken met het Hermitage Amsterdam, dat verderop staat. Deze reguleert zijn binnenklimaat met warmte-koudeopslag. Dat is een duurzaamheidstechniek waarin warmte en koude in de grond worden opgeslagen. Grondwater wordt daarbij langs een warmtewisselaar geleid om het verwarmings- of koelingswater van het gebouw op te warmen of af te koelen, zodat minder fossiele brandstof nodig is om het binnenklimaat op de juiste temperatuur te houden. Alleen: het Hermitage heeft een warmteoverschot en kan dit dus niet zomaar kwijt in de bodem. De oplossing: het warme water wordt vanuit Hermitage naar de Hortus getransporteerd (door een ondergrondse waterleiding van 425 m lang die zelfs onder de metro doorgaat) om de kassen te verwarmen. Het koude water van de Hortus wordt weer teruggeleid naar Hermitage om het systeem te koelen. Dusver werkt het goed, alleen is er één probleem: de ronde vijver, die ook op het verwarmingsnetwerk is aangesloten, is niet meegenomen in de berekening. En dus kan de Victoria amazonica, de reuzenwaterlelie, die normaliter in die vijver groeide, waarschijnlijk niet behouden worden.
De vijver die eerder verwarmd werd. De plant op de voorgrond is NIET de reuzenwaterlelie, maar ik ben even kwijt welke het wel was.
Mooie, vreemde en bijzondere bomen en vormen alom, trouwens. En met al die bomen en dat groen, met het onderwerp van de verwarming van de kassen nog in mijn hoofd, kom ik op nog een mogelijke rol die een botanische tuin voor de maatschappij kan spelen. Juist in een stad als Amsterdam. Namelijk: het temperen van het stadsklimaat, zodat het minder opwarmt en het spelen van een rol in de verwerking en infiltratie van regen. Maar goed. Een kleine greep uit de aparte bomen die ik zag:
Een oude eik met een bijzonder frame. Dat komt doordat het een eik is, die óp een andere eik geënt is. Vandaar de bierbuik en zwembandjes 😉
Achterin de oudste boom van de Hortus, een Turkse hazelaar. Geplant in 1795, met een stamomtrek van 2,97 m en een hoogte van 20 m, volgens monumentaltrees.com.
Een plant die bij mij vragen opriep was de (yellow) skunkcabbage. Toevallig heb ik een paar weken geleden een stukje over deze plant, die ik voor die tijd nog niet kende, bij Gardeners’ World gezien. Daarin bleek dat hij (als exoot) in veel Engelse tuinen is aangeplant en enorm is gaan woekeren, waardoor hij nu als een verboden soort genoteerd staat in de EU en verwijderd moet worden. Hoewel hij hier niet zo bekend is als tuinplant, discussiëren we erover of het toch een soort is die ook invasief is in Nederland. Iemand van ons clubje kent wel degelijk een gebied waar ze zich hebben uitgebreid, maar wellicht is dat te wijden aan een zachter lokaal klimaat. Hoe dan ook, dit exemplaar, in de Hortus, gaat ook verdwijnen. Ze kunnen er een uitzondering voor aanvragen als zijnde botanische tuin, maar liever zetten ze een voorbeeld. Ik vraag hoe lang de plant er al staat en ook al kende Reinout de precieze leeftijd ervan niet, ik krijg als antwoord: “Het is een oudje.”
Yellow skunkcabbage.
Na de pauze neemt Gerdien Griffioen (van Gerdien Griffioen Tuinadvies, ontwerp en beplanting) het stokje over. Ze geeft regelmatig rondleidingen in de Hortus en op haar uitnodiging zijn we op deze excursie. En we beginnen bij de kassen. Toevallig had ik tijdens de lunch een gesprek over klimaatverandering en hoe bepaalde mensen (je raadt vast wel wie in dit verhaal) dit effect nog steeds kunnen ontkennen dat dit het geval is, als het overal om je heen zichtbaar veranderd. We lopen de kas in en daar staat meteen één van de planten die dit zo duidelijk laten zien: slaapkamergeluk. Niet winterhard, maar dankzij het veranderende klimaat overleeft deze steeds gemakkelijker buiten.
Slaapkamergeluk.
Wat mij het meeste aanspreekt zijn de planten hier die voor bepaalde doeleinden gebruikt worden, zoals de oliepalm en rotan. Het maakt je toch meer bewust over waar de materialen die je gebruikt of die in het dagelijks leven je tegenkomt – waar komen ze vandaan en wat betekent het eigenlijk voor de lokale natuur en bevolking?
Kurkboom, waarvan kurk wordt gemaakt. De kurkboom groeit alleen in een specifiek gebied en heeft daar een belangrijke ecologische waarde. Maar ze kunnen maar eens in de paar jaar geoogst worden (de bast wordt dan gestript voor kurk) om gezond te blijven. En dankzij de aanleg van bossen zijn er weinig andere soorten overgebleven, waardoor de lokale biodiversiteit achteruit gaat. Zodoende is er ook wrijving tussen vraag en aanbod en de gezondheid van de lokale omgeving.
De oliepalm, waarvoor jaarlijks vele hectares bos verwijderd wordt om palmolie-plantages aan te leggen.
Rotan, je weet wel, waarvan meubels gemaakt worden. Ik wist niet dat ze zulke gemene stekels op hun bast hadden zitten, maar blijkbaar is dat vooral een tactiek om zich te hechten aan andere planten, waarlangs ze klimmen. Gerdien zegt iets in de richting van: het materiaal is hier zo goedkoop, kun je nagaan hoe weinig de mensen die het lokaal verwerken er eigenlijk aan verdienen. Ik heb geprobeerd op te zoeken hoe ze die stekelige bast verwijderen, maar tot dusver nog zonder succes.
Daar bovenin zit peper. Peper? Ja, dezelfde als die wij (eenjarig) kweken.
Peper is een klimplant, zie hier zijn hechtwortels.
Zie je? Peperbladeren.
Één plant waar ik geen foto van heb, omdat die vrijdag niet zichtbaar was, maar waarvan ik toch het verhaal wil delen, is de vanilleorchidee. Gerdien vertelt dat er, vanwege de hogere vraag naar vanille dan het aanbod, een paar jaar geleden bacteriën zijn ontwikkeld die ook vanille kunnen maken. Zo kan het in het Westen ter plekke gemaakt worden. Goed, zou je zeggen. Alleen, legt ze uit, is het probleem dat de oorspronkelijke vanilleboeren het nu daardoor moeilijk hebben. Ik denk aan een artikel van een paar maanden (?) geleden, over dat er nu ook andere planten ontwikkeld zijn die het ook kunnen. Dat leek toen een goede ontwikkeling, maar nu blijkt dat toch wat ingewikkelder. En dat geeft me het volgende idee van wat een zeker belangrijke maatschappelijke bijdrage van een botanische tuin kan zijn: voorlichting.
Daarna richten we ons op de planten en hun bestuivers. Er valt heel wat te zien en er wordt zo veel verteld, dat ik niet alles heb gefotografeerd of hier kan opschrijven:
Campanula, belangrijk voor klokjesbijen, hoewel die in de Hortus – ze hebben geen idee waarom – niet langskomen.
Ik ben even afgeleid geraakt door een larve van een lieveheersbeestje, die volop bladluizen aan het schransen is. Hij is enorm beweeglijk en snel, waardoor ik blij ben dat ik uiteindelijk deze foto heb kunnen maken. Hier zit hij te eten en als je goed kijkt zie je rondom hem allemaal ‘stukjes’ bladluis, die hij eerder al verorbert heeft.
Gerdien vertelt dat deze planten heel geschikt zijn voor bijen en dat de streepjes hen als het ware zo naar binnen lokken.
Schermvormige bloemen zijn zeer geschikt voor vlinders en roofinsecten, zoals hier prachtig te zien is. Een atalanta en een lieveheersbeestje (!) drinken van de nectar op valeriaan.
Ballote en Spaanse malrove, zoals hierboven, hebben harige bloemen. De wolbij verzamelt die haren voor zijn nest.
We gaan speciaal naar de inheemse beemdkroon toe, want die trekt zo veel verschillende insecten. Ik ben blij, want dat is precies de reden dat ik hem graag in tuinen gebruik. En ja hoor, hij zit vol met insecten.
(Koekoeks?)hommel op beemdkroon.
Dit is zeer waarschijnlijk een blaaskopvlieg. Een parasitaire vlieg, vertelt Gerdien. “Ah,” klinkt het enthousiast. Hij parasiteert op wespen en hommels, zegt ze dan. “Ah,” klinkt het dan, ineens een stuk minder enthousiast.
Nog een foto van de blaaskopvlieg.
Pyjamazweefvlieg op dodemansvingers.
Strontvlieg op dodemansvingers (die drinken ook nectar).
Helaas niet scherp, maar duidelijk een sluipwesp op de bloemen van het dodemanskruid.
Al met al, dus een geslaagde dag. En het leukste vind ik eigenlijk nog het zien van al deze insecten de relaties die ze hebben tot de bloemen die er staan – en hoe nauw dat soms kan zijn, zoals bij die klokjesbijen die niet op de klokjes in de Hortus afkomen. En dat brengt mij tot het laatste antwoord op de vraag die Reinout aan het begin stelde: botanische tuinen zijn een belangrijk voor de stedelijke biodiversiteit, zowel de voorlichting daarin als fysiek. Gerdiens rondleidingen over kriebelbeestjes worden op dit moment nog niet erg druk bezocht, maar ik denk dat ze juist een aanrader zijn voor eenieder die graag (meer) ecologisch wilt tuinieren.
Groetjes van. Adri
Hoi Adri! 😀
Liefs XX
Dat was weer een geweldig leuk stuk!
Ik ga daar binnenkort zeker heen (in ecologisch gezelschap)
Dank je wel! En zeker doen 😉
Mooi en interessant stukje. Leuke foto’s.
Dank je wel!