Als we het over biodiversiteit hebben, dan hebben we het meestal over wat we bovengronds kunnen zien. Maar ook de bodem is gebaat bij biodiversiteit – en dat heeft weer gevolgen voor wat er bovengronds gebeurt.
Tijdens mijn studie en mijn vorige werk heb ik regelmatig boven de microscoop gehangen om als big brother de organismen eronder in de gaten te houden. Hele bevolkingen kun je zo zien. De meeste preparaten bestonden voornamelijk uit bacteriën, maar met een beetje geluk waren er nog andere soorten te zien – soorten die op de bacteriën loerden. Het leukste waren de protozoa, die de meest vreemde vormen kunnen aannemen. De meest voorkomende is het zogenaamde pantoffeldiertje, dat ondanks zijn grappige naam verder weinig spectaculair is om te bekijken, terwijl het als een soort ovalen stofzuigertje langs de randen van bacterievlokken ‘hovert’ (ik weet daadwerkelijk geen betere benaming ervoor). Aparter vond ik die keer dat ik een anemoon tegenkwam tussen het kleine spul, of tenminste, daar leek het vreemde wezen enorm op, terwijl hij met zijn tentakels voorzichtig de omgeving bevoelde en ze dan plotseling weer introk, alsof het van iets geschrokken was. De meest maffe was eentje die bestond uit meerdere segmenten, die hij/zij/het als een harmonica in en uit elkaar schoof om tussen de bacteriën door te zwemmen. En omdat ze doorzichtig zijn onder de microscoop kon ik een zwarte, kleine cel in hem zien meebewegen, van hot naar her klotsend zodat je er misselijk van werd als je er te lang naar bleef kijken. Nog steeds geen idee wat dat was, maar ik zou mijn pijlen zetten op een parasiet – een roofdier op het roofdier. Deze monsters kwamen meestal uit (biologische) waterzuiveringen, maar soms ook uit bijvoorbeeld vergisting – waar veel van de processen met de hulp van een enorm leger van bacteriën wordt uitgevoerd.
Op basis van zo’n monster kan je heel veel zeggen over hoe zo’n waterzuivering draait (en ja, ik kom tot een tuin-gerelateerd punt hiermee). Zie je veel sliertvormige bacteriën, dan duidt dat ook op weinig zuurstof – hoe vreemd dat misschien ook klinkt in water, ook hier heb je zuurstof – en vaak de grotere aanwezigheid van bepaalde chemicaliën in het water. Dan kunnen deze bacteriën de andere soorten wegdrukken, systemen verstoppen waardoor zuurstof nog minder wordt (in hún voordeel) en ten slotte kan het zijn dat je alleen nog deze wezens hebt – ik heb met een waterzuivering gewerkt waar de bacterievlokken onder de microscoop eruit zagen als pakketten vilt. Resultaat: stankoverlast en vrijwel volledige stop van de zuivering. Nog een indicator is de algemene diversiteit. Zo zouden er variaties moeten zitten in de bacteriële koloniën, van soorten die organisch materiaal omzetten tot soorten die stikstof nitrificeren. Nitrificeren betekent dat ze ammonium/ammoniak omzetten naar nitriet en nitraat, waardoor het niet ophoopt en giftig kan worden. Als alles goed gaat is er een andere groep die nitriet/nitraat weer verwijdert, waardoor ophoping van het eindproduct die eerste (nitrificerende) groep niet stillegt. Want als er teveel van het product is, dan heeft het geen voordeel meer om het te maken. Vraag en aanbod geldt ook voor bacteriën.
Nematode. Bron afbeelding: Independent.co.uk
Maar wat het meest duidelijke is als je zo’n mini-samenleving zit te bekijken, is óf en hoe veel niet-bacteriën er voorkomen, zoals protozoa en nematoden (= minuscule aaltjes). Dit zijn de roofdieren die bacteriën ‘in check‘ houden – zijn ze er niet, dan is er iets flink mis met de waterzuivering. Zij zijn het meest gevoelig voor schadelijke stoffen en voor tekort aan zuurstof, want zij missen de dikke plaklaag die bacteriën hebben om zich te beschermen. Diversiteit is dus een teken dat het proces goed verloopt en dat er geen ophopingen van giftige verbindingen ontstaan.
Die diversiteit is – met ongeveer dezelfde mechanismen – ook van belang in de bodem. Sterker nog, veel soorten in de waterzuivering komen ook in de bodem voor, zoals die nitrificerende bacteriën. De bodem is een habitat; een netwerk van allerlei wezens. Velen zijn zo klein dat je ze met het blote oog niet eens kunt zien en (in tegenstelling tot de waterzuivering) kennen we veel van de organismen erin en de precieze processen die zich daar afspelen nog lang niet. Maar wat we wel weten is dat ze samen net zo’n voedselweb vormen als dieren en planten bovengronds doen: het bodemvoedselweb. Het onderstaande plaatje laat zien hoe die ongeveer verloopt.
Bron afbeelding: National Resources Conservation Service (USDA)
De groepen die ze hier noemen zijn:
Planten zijn de zogenaamde producenten. Zij produceren d.m.v. fotosynthese energie, wat ze opslaan in hun lichaam (biomassa). Alle andere soorten leven van hun energie, waaronder wij. Ook voor de bodem zijn zij producenten, doordat zij met hun wortels en bladval (levend en dood) organisch materiaal in de bodem brengen, waarvan de rest zijn energie krijgt. Mutualisten (uit de tweede groep) werken met de planten samen en wisselen stoffen met hen uit, waardoor ze beiden van de samenwerking profiteren. Onder schimmels zijn dit de mycorrhiza: nuttige schimmels die samengroeien met de wortels, vaak meerdere planten aan elkaar koppelen en zo fungeren als een soort transport- en communicatienetwerk. Ze leveren voedingsstoffen van verderop uit de bodem aan de plant in ruil voor suikers en sommige soorten beschermen de planten tegen schadelijke bodemorganismen.
De tweede groep omvat, naast die mutualisten, ook versnipperaars, die voor hun eigen voedsel grotere delen organisch materiaal afbreken naar kleinere deeltjes. Denk aan wormen, duizendpoten en mijten. Wat zij overlaten zijn vervolgens hapklare stukken voor de volgende in die groep, de reducenten, die dood en zwak/ziek materiaal afbreken. De voedingsstoffen die zij afscheiden worden weer opgenomen door de planten, waardoor de kringloop zich sluit. Maar in deze groep zijn er ook nog soorten – pathogenen, parasieten en de soorten die van wortels eten (zoals bepaalde nematoden/aaltjes) – die levend plantmateriaal aanvallen en planten (verder) kunnen verzwakken. De volgende groepen bestaan uit allerlei soorten mini-roofdieren die op deze groep azen, predatoren die dáár weer van eten enzovoorts. Zoals je kunt zien in het plaatje bestaan er ook nematoden die tot deze groepen behoren; ze zijn zeker niet allemaal schadelijk. Wat je ook in het plaatje kunt zien is dat hier ook grotere dieren in het verhaal treden, dieren waarvan we de aanwezigheid duidelijker kunnen zien, zoals mollen, egels en vogels. Voor die dieren is de bodem dus een belangrijke voedingsbron en omdat zij op hun beurt ook weer gegeten worden, komt die diverse bodem ook de diversiteit bovengronds weer ten goede.
Maar: gaan wij nu taken van de bodemorganismen overnemen, zoals het verwijderen van organisch materiaal wat de planten laten vallen, dan zijn plotseling die reducenten en versnipperaars niet meer nodig. Een deel van de samenleving valt weg. Daarmee hebben we tegelijkertijd voedingsstoffen uit het systeem gehaald, die we vervolgens weer op de één of andere manier moeten toevoegen. Doen we dat met kunstmest, dan krijg je hetzelfde verhaal als in de waterzuivering. De producten zijn al aanwezig, dus nuttige bacteriën (en in dit geval ook schimmels) hebben geen reden meer om hier te groeien. Kunstmest is daarnaast eigenlijk gewoon een zout, die schadelijk is voor veel van deze nuttige soorten, met name schimmels. Chemicaliën in het algemeen, waaronder kunstmest maar ook impregneermiddelen en de meeste beitsen, tasten de celwand van dit soort organismen aan, waardoor ze verdwijnen, net als in de waterzuivering. Resultaat: geen of sterk verminderde aantallen aan mutualisten, dus. En als gevolg van de teruglopende aantallen en met name soorten bodemorganismen, verminderen hiermee ook de soorten en aantallen roofdieren. Laten we de grond dan ook nog onbedekt, open voor zon, wind en water om hem uit te drogen, dan spoelen de meeste voedingsstoffen snel uit. Wat overblijft na dit alles, zijn de wezens die in deze omstandigheden nog wel voeding en huisvesting kunnen vinden – de soorten die eten van het levende plantmateriaal. Dus pathogenen, parasieten en wortel-eters zoals schadelijke aaltjes. En dan zullen de planten gaan kwakkelen – perfect voor bovengrondse planteters om ze aan te vallen.
Daarom moet ik bij dit onderwerp altijd terugdenken aan wat ik onder de microscoop zag. In zo veel opzichten lijkt de bodemsamenleving – net als zo’n beetje ieder ecosysteem – op die relatief overzichtelijke microscopische volkjes die ik bij waterzuiveringen in de gaten hield. Er zijn veel overeenkomsten: net als in het water hebben ook deze organismen zuurstof nodig om goed te kunnen omzetten – plantwortels, bacteriën, schimmels en al die andere wezens. Een verdichte of drijfnatte bodem bemoeilijkt dat, waardoor andere, veelal schadelijke soorten de overhand krijgen. Daarom is minder oppervlak betegelen, planten ook in de bodem de ruimte geven (dus niet één mini gaatje maken in een terras en verwachten dat een boom het daar goed gaat doen), bodembedekking en geschikte (gespecialiseerde) planten kiezen belangrijk voor een gezonde bodem. Chemicaliën en kunstmest schaden de nuttige bodemsoorten, waardoor de schadelijke soorten overblijven. Diversiteit vermindert de kans dat bepaalde, potentieel schadelijke stoffen ophopen en sluit de kringloop. En het belangrijkste: in een bodem met een diverse bevolking is veel concurrentie, waardoor één soort niet snel de overhand kan krijgen.
Hoe zorg je nou voor biodiversiteit, voor een variatie aan leven in de bodem? Dat is eigenlijk heel simpel. Net als dat de bacteriën in de waterzuivering niet gaan groeien als er geen voedsel voor ze is, zo geldt dat ook voor de bodemorganismen. En het mooie is: hún afval is voeding voor de planten. Daarom zeg ik altijd: zorg voor de bodem, dan zorg je voor je planten. Geef ze organisch materiaal – compost, rijpe mest, mulch van allerlei organische materialen zoals kranten, houtsnippers, grassnippers, bladeren en het beste – het eigen afgestorven materiaal van de planten. Daarmee zorg je voor biodiversiteit in de bodem, biodiversiteit bovenop de bodem en, niet onbelangrijk: gezonde planten.
Weer een fijne bijdrage. Je blog wordt steeds meer een goede referentie voor wie interesse heeft in permacultuur.
Dank je wel!
Hi Iris, zeer interessante post weer. Meer nog dan zorg dragen voor je planten is de basis van een gezonde florerende tuin: zorg dragen voor je bodem. Minimale verstoring, niet spitten, toedienen van organisch materiaal, bodem bedekt houden met liefst organische mulch, geen gebruik van pesticiden/herbiciden/kunstmest,…
Een vraagje: ik ben op verschillende plaatsen in de tuin begonnen met een behoorlijk dode bodem. Er was zelfs amper een pier in te bespeuren. Na een grondige spitbeurt om de zeer gecompacteerde bodem weer los te maken heb ik compost ondergewerkt, geplant, bedekt met mulch en vervolgens helemaal niks meer gedaan en zo weinig mogelijk betreden. Denk je dat alle afwezige bodemorganismen vanzelf terug de bodem gaan herkoloniseren? En dat met andere woorden de bodem zichzelf volledig terug herstelt na verloop van enkele jaren? Keert de bodembiodiversiteit vanzelf terug of is het nodig om te enten met micro-organismen?
wat is jouw mening hierover? Ik ging er van uit dat met ‘niks doen’ alles vanzelf terug helemaal in orde komt. Anderen beweren echter dat je moet enten met EM omdat veel organismen vanzelf niet meer kunnen terugkeren naar je lapje grond.
Alvast bedankt en groetjes,
Tom
Hoi Tom,
Speciaal enten is niet nodig, compost bevat al een hoop sporen van nuttige micro-organismen en veel organisch materiaal, zoals bladeren, ook. Dan vinden die nutte organismen vanzelf hun weg, sommige sneller dan anderen maar met tijd komt dat goed. Verder heb je geduld nodig. Heb je dat nou totaal niet dan kan zoiets als EM het wat sneller laten gaan (hoeft ook niet per se afhankelijk vd situatie). Mensen willen meestal een snelle oplossing maar langzaam zorgt meestal voor een meer stabiele eindsituatie 😉
Hallo,
EM werkt enkel in een bodem met voldoende micro-organismen. In een dode bodem sterven ze zowiezo af. Beter is zoals bovenaan beschreven organisch materiaal aanbrengen en de bodem afdekken. Heb zelf goede resultaten met wormencompost en lavameel van goede kwaliteit. Deze zorgen voor een echte boost.
Groetjes
Anne Marie
Hoi Anne Marie,
Bedankt voor je verhaal, zoveel weet ik niet van de specifieke organismen die in EM zitten maar dat is heel duidelijk! Ik hoop dat Tom je reactie ziet!
Reactie gezien. 🙂 Bedankt aan jullie beiden voor het antwoord. Lavameel heb ik ook al eens gestrooid en groencompost en mulch zijn inmiddels vaste waarden. Ik ben niet van plan om te gaan experimenteren met EM. Ik ga er van uit dat met voldoende organisch materiaal en geen verstoring ik vanzelf na verloop van enkele jaren een mooie levende bodem ga krijgen en hopelijk groeit de diversiteit in bodemleven vanzelf jaar na jaar aan. In een ander stukje border dat ik twee jaar geleden heb aangelegd (ook vertrekkende van een redelijk dode bodem met weinig wormen en organisch materiaal, zag ik afgelopen najaar bij het planten van bloembolletjes toch al behoorlijk veel pieren kruipen, dus dat komt wel goed.
Heel nuttig vind ik het om het hele bodemverhaal bij jou nog eens goed te kunnen nalezen! En in een begrijpelijke taal met duidelijke illustraties.
Als ik er zo over nadenk, snap ik niet meer zo goed waarom natuurbeheerders op bepaalde plaatsen de bodem verschralen, door steeds het (afgestorven)plantmateriaal weg te halen om zo meer diversiteit in plantengroei te krijgen.
Zelf vermoed ik dat men daar ter plaatse een bepaalde “fase” in de natuurlijke ontwikkeling wil bestendigen om te voorkomen dat er een climaxvegetatie ontstaat. En dat zal in onze klimaatzone meestal een loofbos zijn.
Hoe denk jij hierover?
Hartelijke groet, Zem.
Hoi Zem,
Klopt, dat doen ze inderdaad om te voorkomen dat een vegetatie naar een volgend successiestadium gaat. Arme gronden zijn vaak soortenrijker dan voedselrijke gronden en hebben weer hele verschillende communities van organismen. Veel soorten waar de aandacht de laatste jaren (terecht) op ligt zijn hierbij gebaat, zoals zandbijen en veel bedreigde vlindersoorten. Ondergronds hoort hierbij ook een samenleving van bacteriën en hogere organismen. In een natuurlijke setting zou dit misschien incidenteel begraasd worden of steeds verstuiven (zoals in de duinen) waardoor organisch materiaal zich verplaatst en vegetaties weer opnieuw moeten beginnen. Heb je dat niet en wil je toch dit soort landschap behouden, dan moet je het dus zelf doen. Heb je bijvoorbeeld een arme bloemenweide en al het organisch materiaal mag blijven liggen, dan zijn na zo’n twee jaar al die bloemen- en grasvegetaties wel verdwenen om plaats te maken voor struiken. Het is een heel verhaal om uit te leggen, misschien moet ik er eens een blogpost aan wijdden. Wat mij betreft valt er in ieder geval voor ieder type landschap wel wat te zeggen, zolang er maar variatie blijft. Alles loofbos is ook geen diversiteit. Maar dat komt in het nauw: onze bodems zijn sneller te (stikstof-)voedselrijk dan voedselarm, vanwege stikstofneerslag in de regen. Sommige delen vangen ook veel niet-eigen materiaal (bijvoorbeeld bladeren van elders of stoffen die van de weg af spoelen), zeker in onze stadsperkjes, en daar kan het dan zorgen voor een ongebalanceerde bodem waar voornamelijk brandnetel uit de grond schiet – dat willen stadsgroenbeheerders niet. Wat tuinen betreft willen de meeste mensen toch graag een voedselrijke bodem, waarop de meeste gangbare voedsel- en tuinplanten groeien. Dan is ophopen van organisch materiaal heel goed. In mijn eigen voortuin houd ik expres een stukje ‘arm’, of tenminste, zoals het nu is – ik haal een deel van het organisch materiaal wat eraf komt weg. Uiteindelijk is het belangrijkste dat je – in een beheerd systeem – bodemmanagement aanpast aan de planten die je er wilt hebben. Ja, ik zal er eens een blogpost over schrijven, daarover kan ik nog langer uitleggen terwijl dit praktisch al een hele post geworden is 😉
Hi Zem, volgens mij heb je het juist. Bepaalde vegetatietypes zoals bijvoorbeeld heide en bloemrijke graslanden houden vanzelf geen stand maar herbergen zeer veel (vaak bedreigde) gespecialiseerde planten- en dierensoorten. Vegetaties als heide bleven eeuwenlang bestaan omwille van begrazing door vee (schapen), afbranding en plaggen. Als je deze vegetatie ongemoeid laat gaat ze inderdaad verloren en wordt (loof)bos. Anderzijds betekent verschraling van bijvoorbeeld een grasland niet dat daar nog steeds zeer veel bodemleven aanwezig is. Ik denk bijvoorbeeld dat bloemrijke (permanente) graslanden het vegetatietype is waar de meeste regenwormen in voorkomen. Het zijn vooral landbouwbodems die geploegd en bespoten en intensief bewerkt worden waar het bodemleven en het gehalte organische stof dramatisch laag is.
Iris en Tom: bedankt voor jullie uitgebreide reactie.
Het is mij duidelijk dat keuzes samenhangen met “bodembeheer” vice versa.
Uitermate boeiende materie trouwens!
Hi Iris,
Niet helemaal off-topic:
Als fervente tegenstander van het gebruik van glyfosaat (Roundup) is het misschien interessant te weten dat er een European Citizen Initiative lopende is (grote officiële Europese petitie) met de vraag dit vergif volledig te verbieden in de EU. Tegen de zomer zou dit besproken worden in de Europese Commissie. Om in rekening gebracht te worden zijn er minstens een miljoen handtekeningen nodig van Europese burgers. Je kan de petitie officieel ondertekenen onder andere via WeMove.eu Ik heb alvast getekend. Ik hoop dat jij en veel ecologisch gezinde lezers dit ook doen in de hoop dat onze stem kan wegen op de besluitvorming.
In het kader van een pleidooi voor een levende bodem, gezond voedsel en een biodiverse omgeving zou het enorm helpen moest dat vuile vergif eindelijk volledig gebannen worden.
Groetjes,
Tom