Het zaadhoofd van de wilde peen, een tweejarige plant die zich flink kan uitzaaien.
Zijn woekeraars nou echt zo erg? Moeten we ze altijd vermijden? Ik pleit van niet en wel om de volgende redenen.
Mijn tuin staat vol met hondsdraf, munt, bosaardbei, citroenmelisse, daslook, zuring en gevlekte dovenetel. Eerder had ik ook nog gele dovenetel (woekert meer dan gevlekte is mijn ervaring) en schijnaardbei, die ik eens gekregen had en waarmee ik tijdelijk een stukje had beplant. Dan zijn er nog aardpeer, wilde kardinaalsmuts, wilde rozen, en bernagie (en straks ook nog meidoorn). Stuk voor stuk woekeraars. Geloof het of niet, maar al deze planten heb ik zelf expres in mijn tuin geplant of gezaaid. Mét de kennis dat ze als woekeraars bekend staan, trouwens. Ik ben namelijk van mening dat ‘woekeraars’ zo erg niet zijn.
In principe heeft bijna iedere plant de potentie om te gaan woekeren. Als ze het naar hun zin hebben op een plek, dan kunnen ze zich snel uitbreiden. Zo heb je zeevenkel, oorspronkelijk een kustplant uit het meer zuidelijke deel van Europa (ik kwam hem bijvoorbeeld wild tegen in Mallorca). Zeevenkel is bezig aan een opmars in Nederland en kan zich, door de zachte winters van de laatste tijd, goed verspreiden. Zeevenkel is namelijk niet volledig winterhard en anders zou de plant kapot gaan en aan uitbreiden niet echt toekomen.
Hoe woekert een plant? Eigenlijk is woekeren een overlevingstechniek. De plant zaait zich snel en veelvuldig uit (bernagie, zuring en citroenmelisse bijvoorbeeld), breidt zich uit via worteluitlopers (wilde kardinaalsmuts, wilde rozen, meidoorn, munt, hondsdraf, gevlekte dovenetel, aardpeer) of via bovengrondse kruipers ((bos)aardbei, schijnaardbei, gele dovenetel, hondsdraf). En daarin zit ‘m de crux. Als je weet hoe een plant zich verspreidt (en groeit), dan weet je hoe je ermee om kunt gaan en hoe je hem kunt toepassen zonder dat je er ‘last’ van krijgt.
Voor een plant is woekeren een nuttige eigenschap, een manier om te overleven. Maar woekeren kan ook voor ons heel nuttig zijn. Zo heb ik nooit genoeg bosaardbeien, zuring, daslook, citroenmelisse of munt. Laat maar waaien, hoe meer hoe beter! Nog een nuttige eigenschap is dat je relatief weinig planten nodig hebt en heel snel een groot vak ermee kan vullen: goedkoop en handig voor ongeduldige mensen. En veel van de ‘woekeraars’ onder de bodembedekkers weven zich goed tussen andere planten door. Hondsdraf, een plant waar veel mensen (blijkbaar) van schrikken, vult prachtig de open plekjes tussen mijn andere planten in. Bovendien is het een geweldige bijenplant met mooie bloemen én de bladeren zijn eetbaar (hoewel sterk van smaak). Door zelf rond te kruipen kiezen ze zelf de beste plek uit. Daarom laat ik bodembedekkers lekker met elkaar mixen: ik heb een goed bedekte bodem die voorziet in eetbare planten, ruimte voor insecten en nectar. Ik meng graag sterke bodembedekkers met elkaar: ze zijn sterk genoeg om niet zomaar door elkaar ondergesneeuwd te worden en neemt er eentje net te veel de overhand, dan trek ik een beetje uit en klaar. Juist doordat ze ‘woekeren’, mixen ze goed door elkaar (leve de diversiteit) en bedekken ze ieder stukje zonder dat ík dat hoef te doen. Een goede ondersteuning voor mijn struiken en bomen, dus.
Zoals ik hierboven al schreef zit de crux hem in het weten hóe ze groeien. Of een plant woekert via worteluitlopers, zaden of bovengrondse uitlopers is nuttige informatie. En wat de worteldiepte is, want als je planten met verschillende worteldieptes bij elkaar zet dan gaan ze elkaar ook ondergronds minder in de weg zitten. Dit soort informatie kun je opzoeken, maar ook observeren. Zo kweek ik soms planten eerst een tijdje in een pot of op een plekje waar het wat minder kwaad kan. Dan kan ik goed zien hoe de plant groeit en zich verspreid, voordat ik hem verder ga toepassen. Bij wilde planten is de site Wilde Planten in Nederland en België vaak zo aardig om te vermelden om wat voor soort wortels het gaat.
Dat twee planten allebei via rhizomen (oftewel wortelstokken) zich verspreiden, betekent nog niet dat ze zich op dezelfde manier verspreiden en groeien. Kardinaalsmuts, hondsdraf, bamboe en munt kruipen allemaal via wortelstokken. Maar ze groeien niet op dezelfde manier. Kardinaalsmuts wortelt relatief oppervlakkig, maar met dikke rhizomen. Het wordt een grote struik of kleine boom. Hetzelfde groeien wilde rozen, maar hun wortelstokken zijn meestal dunner. Hondsdraf wortelt een stuk minder diep, heel dicht onder het bodemoppervlak. Maar hondsdraf wordt niet hoog en groeit in kluitjes tussen andere planten door. Bovendien sterft deze plant ’s winters bovengronds af. Hetzelfde geldt voor gevlekte dovenetel. Verder groeit ook zenegroen ondiep en herfstanemoon weer wat dieper, via dunne, breekbare wortels. Bamboe groeit ook via wortelstokken, maar in dit geval zijn dat hele diepe die wel twee meter de grond in kunnen gaan. Bovendien zijn die wortels ook nog eens zo sterk dat ze door vijverfolie kunnen! Een stuk moeilijker in de hand te houden dan hondsdraf, dus. Munt kruipt dan weer ondiep door de grond, maar kan juist in het wortelstelsel van andere planten gaan zitten en die zo verstikken. Met munt is het dus oppassen. Brandnetel en zevenblad zijn dan weer bekende wortelonkruiden, die als lastige eigenschap hebben dat uit ieder klein stukje wortel dat blijft zitten, weer een nieuwe plant groeit.
Hoe ga je om met wortelstokken? Gebruik een opsluitrand voor de border. Hoe dieper de plant wortelt, hoe dieper die rand moet zijn. Zo blijven planten in de borders en gaan ze bijvoorbeeld niet tussen tegels zitten (wat héél irritant kan zijn met worteluitlopers). Zelfs voor bamboe zijn speciale opsluitbanden, maar ik heb geen ervaring met hoe goed die werken en ik moet zeggen dat ik bamboe niet aanraad, tenzij u iedere jonge scheut verslindt zodat de plant niet kan uitbreiden (ja, bamboe is eetbaar). Als een plant te breed wordt, dan is voorzichtig de wortel uitgraven en volgen de beste manier om ze te verwijderen. Sommige soorten kun je vrij makkelijk met wortelstok en al uit de grond trekken, zoals kardinaalsmuts en munt, hoewel er dan vaak nog wel een deel blijft zitten, die dan het beste uitgegraven wordt. Hondsdraf trek je, als je voorzichtig bent, als een hele ketting uit de grond. Vandaar dat het zo belangrijk is om te weten hoe de plant groeit: dan kun je inschatten of je ermee kan werken en is verwijderen meestal makkelijk omdat je weet waarnaar je zoekt.
Aardperen groeien dan weer niet via wortelstokken (nou ja, geen rhizomen), maar via wortelknollen door de grond. Met die knollen maakt deze plant zo’n dicht tapijt, dat andere planten verdrongen worden. Aardpeer is lekker, maar wij hebben er altijd te veel van. Zelfs na uitdelen aan anderen houden we nog een berg over. Daar hebben we dus wel genoeg plant van! De oplossing: in een pot kweken. Zo breidt ook daslook zich uit, via knolletjes, maar deze plant laat zich zien op een moment dat de meeste andere planten nog niet uitgelopen zijn, waardoor ze elkaar niet verstikken. Ze wortelen relatief ondiep met kleine knolletjes en kunnen zich dus ook prima mengen met andere planten.
Citroenmelisse, zuring, daslook en bernagie kunnen zich enorm uitzaaien. Maar meestal alleen in onbedekte grond. Groeien er al bodembedekkers of ligt er een dikke mulchlaag die steeds wordt aangevuld, dan lukt dat steeds slechter. Zichzelf uitzaaiende planten moeten het vooral van kale en verstoorde aarde hebben, dus waar bijvoorbeeld geschoffeld of gegraven wordt. Velen hebben geen diep wortelstelsel (bernagie, daslook en citroenmelisse bijvoorbeeld) en zijn ze goed uit te trekken waar ze niet gewenst zijn. Andere planten, zoals paardenboemen en zuring, vormen juist wel diepe wortels. Door te zorgen dat ze zich niet uitzaaien (steeds de uitgebloeide bloemen verwijderen) kunnen ze zich minder goed verspreiden. Het helpt ook om zaailingen te herkennen, zodat duidelijk is wat kan blijven en wat weg moet voordat de planten goed en wel gevestigd zijn.
Heerlijk, bosaardbeien, voor mij echt geen probleem als die hele borders bedekken. Maar dat gold niet voor de gele dovenetel en schijnaardbei. Ik had een grens opgesteld en verwijderde jaarlijks, in een tot twee uur tijd, alles van die planten wat daar voorbij gekomen was. Dat was niet zo moeilijk. Aardbeien vormen lange stokken met aan het einde een nieuw planthartje, waar een nieuwe plant ontstaat. Die planthartjes wortelen. Maar aardbeien wortelen niet zo diep en zijn zo uitgetrokken. Gele dovenetel verspreidt zich op dezelfde manier maar wortelt dieper en is daarom lastiger te verwijderen. Daarbij werkt het vooral om de hand rond het hart in de grond duwen en de kluit vast te pakken om hem eruit te trekken. Hondsdraf kan ook via bovengrondse ranken wortelen, daar waar de plant de grond raakt. Maar hondsdraf is het beste als ketting te verwijderen.
Voor planten met bovengrondse uitlopers helpt het om ze binnen de borders te houden door de plantranden hoger te maken. Als ze over paden lopen helpt het om er gewoon steeds op te gaan staan, daar gaan ze dan kapot van en groeien niet verder. Soms afknippen, of makkelijker nog, afscheuren en ter plekke op de aarde laten drogen is vaak nog het makkelijkste.
Ik vind van niet. Ik heb er, zoals gezegd, een hoop in de tuin staan en ik heb geen last van ze. Ik grijp zelden in. En ik gebruik vooral graag woekerende bodembedekkers, die zich lekker mogen mengen over de bodem. Dit heeft mij al hele mooie, ‘spontane’ bodembedekking opgeleverd van dovenetel, bosaardbei, hondsdraf, campanula (woekert niet zo bij mij) en daslook, die prachtig bloeit met een mix van roze, blauw en wit. Zolang ze in de borders blijven en niet (teveel) andere planten gaan overheersen. Waar nodig stuur ik bij, maar meestal hoeft dat niet. Ik ga er vanuit dat ze verplaatsen en zelf mengen, dat mijn beplantingen dynamisch zijn. Opnieuw: als je weet hoe ze groeien, kun je goed inschatten of en hoe je ze kunt gebruiken. Ik zeg dus niet dat íedere woekeraar welkom is, maar dat velen lang niet zo problematisch zijn als mensen er soms van maken.
Klanten zijn wel eens verbaasd en vragen mij of ze planten weg moeten halen omdat ze niet op hun plek blijven. Nee, dat hoeft niet. Waarom zou een plant op één plek moeten blijven? Dat geeft tenminste wat verrassends. Ik noem het daarom vaak de ‘rondwandelende planten’, die ik ook introduceer als zodanig. Laat ze lekker wandelen, zou ik zeggen!
Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.
Ik ben Iris Veltman. Ik heb HBO Milieukunde gestudeerd en daarna gewerkt als procestechnoloog bij een bedrijf dat van afvalproducten nuttige producten maakt (o.a. compost en biogas). Nu ben ik bezig met mijn eigen bedrijf: Iris' Garden Ecology. Mijn doel is mensen te laten zien dat de natuur in de tuin niet bestreden hoeft te worden.
Prettig stukje weer, ik ben het met je eens. Heb nog wel ongewenst riet tussen mijn borderbloemen en -planten staan. Riet laat zich niet snel ontmoedigen.
Dank je wel!
Riet is inderdaad lastig, heeft hetzelfde soort hardnekkige en diepe wortels als bamboe…
Pingback: 10 Mooie wilde planten (deel 1) | Iris' Garden Ecology
Hallo, een interessant stuk! Ik zie steeds meer hondsdraf in mijn tuin verschijnen. Ik vind het mooi, maar kan ik het zijn gang laten gaan of worden mijn andere planten dan verdrongen? Met andere woorden: moet ik het in toom gaan houden, of loop ik dat risico niet?
Hoi Ingrid, hondsdraf groeit in de kieren die andere planten openlaten en wordt vanzelf verdrongen als die dichtgroeien. Kan geen kwaad dus!