Welke planten heb ik onder mijn appelboompje (struikvorm) groeien? Veel wilde en inheemse planten, iets waar ik alvast heel blij mee ben en waar ik heel wat voor geplant, gestekt, zaden verzameld en gezaaid heb. Ik deelde in april (?) al een overzicht van wat er opkwam. Nu, een maand verder, zijn sommige planten alweer bijna uitgebloeid. Maar wat zijn hun functies, volgens permacultuur?
In 2017 schreef ik al eens uitgebreid over wat een gilde in permacultuur is, en gaf ik een uitgebreid voorbeeld voor een gilde rond een roosachtige (bijvoorbeeld, toevallig, een appel!). Wat was zo’n gilde ook alweer? Een kleine opfrisser:
“Guilds are made up of a close association of species clustered around a central element (plant or animal). This assembly acts in relation to the element to assist its health, aid in management, or buffer adverse environmental effects.” – Bill Mollison
“A guild is a group of mutually beneficial plants assembled into an interactive community.” – Practical Permaculture: for Home Landscapes, Your Community, and the Whole Earth, door Jessi Bloom en Dave Boehnlein
Zoals de twee quotes hierboven al aangeven is een gilde (guild in Engels) een vereniging van elementen, die gezamenlijk een centraal element (plant of dier) ondersteunen, of, zoals de tweede quote zegt, meer algemeen elkaar ondersteunen. Voor wie dat nu als hocus pocus klinkt: stel dat het een gilde is dat draait rond een specifieke plant, bijvoorbeeld een appelboom, dan zoek je allerlei planten (of ook dieren, vijvers etc) er omheen die die appelboom helpen bij het groeien, gezond blijven en vrucht geven. Combinatiebeplanting dus, een companion-planting 2.0.
Iedere plant heeft dan een of meerdere functies, waarmee ze iets voor hun omgeving doen. Eigenlijk helpen ze ons, want als je het goed doet heb je vervolgens veel minder werk aan het onderhouden van die boom. Hoe meer onderlinge relaties, hoe minder werk voor ons. In een gilde heeft iedere plant dus het liefste zo veel mogelijk functies, en iedere functie wordt door liefst meerdere planten ondersteund.
Mijn appel-gilde bestaat uit heel veel verschillende planten. Het is vol en wild er omheen, want daar houd ik van! Ik wil ook zo veel mogelijk wilde/inheemse planten en veel biodiversiteit. Deze gilde groeit op inmiddels zeer humusrijke, voedselrijke zandgrond en is redelijk schaduwrijk: de zon bereikt de kroon van de appel al vroeg op de dag, maar de bodem krijgt maximaal enkele uren zon.

Tot waar gaat een gilde eigenlijk? Die vraag krijg ik vaak van cursisten tijdens de basiscursus permacultuur. Nou, dat hangt er vanaf (flauw, ik weet het). De directe invloedssfeer in de bodem op een boom of struik is vaak grofweg dezelfde ruimte als die de kroon bovengronds inneemt. Alles onder de kroon heeft dus directe invloed. Maar planten die insecten aantrekken en in de buurt staan, zullen zeker ook invloed hebben. En als je het snoeisel van een plant verderop bij je appel neerlegt, speelt die plant ook mee in jouw appel-gilde.
Voor deze post richt ik me dus op de onderbegroeiing van mijn appel en diens functies. Er staat eigenlijk nog veel meer – o.a. klimmers voor hoogte en beschutting achterlangs (o.a. wilde kamperfoelie, schijnaugurk), een aalbes en een aangewaaide framboos en er staat nog veel meer vlakbij, najaarsbloeiers bijvoorbeeld, die daar meer zon krijgen – maar als ik aan een volle lijst begin wordt deze post wel héél lang. Wil je een overzicht van functies in een gilde, dan vind je een uitgebreide bespreking in mijn eerder genoemde blogpost.)
Heb ik onder mijn appel alles nu heel bewust volgens de meest genoemde functies in een plantengilde geplant? Nee. Ontwerp ik eigenlijk alle beplantingen wel volgens het idee van een gilde, gewoon omdat dat eigenlijk heel logisch is als je het eenmaal door hebt? Ja. Is dat omdat gildes sowieso oorspronkelijk op plantengemeenschappen gebaseerd zijn en heb ik mijn beplanting vooral bij bosranden en struwelen in mijn buurt afgekeken? Ook ja. Dus bewust onbewust zitten alle belangrijke gildefuncties wel in mijn beplanting.
Genoeg gekletst, op naar waarvoor je kwam:
1. Lievevrouwebedstro – Galium odoratum
Een geurige, bodembedekkende plant met momenteel veel witte, stervormige bloemen die ’s zomers een lekker smaakje aan je water toevoegt.
Functies:
2. Gevlekte dovenetel – Lamium maculatum
Bodembedekker met eetbare bloemen, die vaak vanaf het april tot in het najaar bloeit.
Functies:
Sinds kort heb ik ook witte dovenetel (nog beter voor hommels), maar die moet ik nog planten.
3. Bosaardbei – Fragaria vesca
De 3e bodembedekker: bosaardbei. Inheems plantje, groeit vlakbij mij ook in de duinen. De vruchten zijn net snoepjes, ik moet ze eten voor mijn zoon ze vindt anders krijg ik niets!
Functies:
4. Dagkoekoeksbloem – Silene dioica
Opgaand, inheems kruid (kan tot 80 cm hoog worden) die er vooral staat voor insecten en voor kleur.
Functies:
5. Voorjaarszonnebloem – Doronicum
Eveneens voor kleur (en insecten) in het voorjaar: de voorjaarszonnebloem. Ik heb er nu 3 die zich langzaam maar zeker uitbreiden.
Functies:
6. Zwartmoeskervel – Smyrnium olusatrum
Tweejarige, vergeten groente met penwortel! Het blad heeft een smaak tussen peterselie en selderij in. Zaait zich betrouwbaar dichtbij uit, dus jaarlijks nieuwe planten!
Functies:
7. Look-zonder-look – Alliaria petiolata
Eveneens een (inheemse) tweejarige groente! Het blad smaakt tussen knoflook en ui in (maar is geen ui, vandaar de naam). Kan zich flink uitzaaien, maar is geheel eetbaar. Dus als je te veel hebt, moet je er meer van eten!
Functies:
8. Paardenbloem – Taraxacum officinale
Expres gezaaid hier, want geheel eetbaar, gezond en vooral geweldig!
Functies:
9. Roomse kervel – Myrrhis odorata
Langlevende schermbloemige (in de volle schaduw) met heerlijke zoete, aromatische bladeren en zaden.
Functies:
10. Daslook – Allium ursinum
Een bodembedekkend bolgewas uit de uienfamilie. Geheel eetbaar (en lekker) en eigenlijk ook alweer verdwenen, want alleen in maart en april boven de grond. Foto is dus van een andere plek in de tuin, op een eerder moment.
Functies:
* Een veelgenoemde functie binnen permacultuur-gildes is het afweren van plaagdieren zoals bladluizen (of bijvoorbeeld aaltjes ondergronds) door sterke geuren, maar onderzoek ernaar is nog beperkt/niet erg overtuigend (zoals de vermindering van wortelvlieg, als je enkele wortels in een uienveld plant). Daarom ga ik minder uit van zogenaamd afwerende planten en meer van diversiteit en goede bodemzorg – want dat is sowieso de beste manier om plagen te voorkomen!